"Tok". Het stelde niet veel voor, maar wat was ik fier dat ik het lezen kon, dat onomatopeetje. Het  was in een stripalbum van Ton en Tinneke dat ik mijn eerste, bescheiden leeservaring opdeed, en dat voordat ook maar iemand van mij verwachtte te kunnen lezen. De wereld, en dan vooral de laatste kleuterklas lag aan mijn voeten. Het leest wat stroperig, maar nu ik dankzij deze opdracht gedwongen word om mijn eigen literaire competentie in vraag te stellen, overvalt mij nu eenmaal een gevoel van nostalgie. In de hiernavolgende alinea's zal ik trachten om mijn geschiedenis als lezer uit de doeken te doen. Autobiografieën lezen nog steeds het vlotst wanneer ze chronologisch zijn opgebouwd. Wie ben ik om die ongeschreven wet naast me neer te leggen?

Van de jaren die volgden na mijn eerste leeservaring herinner ik me niet al te veel. Het leren lezen op school verliep zonder noemenswaardige moeilijkheden en mijn moeder nam me wekelijks mee naar de bibliotheek. Aanvankelijk haalde ik daar uit de jeugdboekenkelder de boekjes uit de Ivo-reeks buiten, boekjes waarin de aandacht nog meer uitging naar de illustraties dan naar de tekst. Mijn eerste echt leesboek was er één met illustraties van een bedroevend niveau, maar dat kon me weinig verrekken. Wat een leuk avonturenverhaaltje had die Tais Teng met "De goudmaker" neergepend.

De jaren daarna - het moet vanaf het derde leerjaar geweest zijn - rolde op de speelplaats slechts één naam over de lippen van mijn klasgenootjes: Marc de Bel. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat ik zowat elk boek dat de man in die periode uitbracht ook daadwerkelijk gelezen heb. Vooral zijn  (griezel)boek "De zusjes Kriegel" liet toen een stevige indruk op me na. Toen ik dat boek gelezen had, voelde ik mezelf klaar om me wat verder te verdiepen in de wereld van demonen, vampiers en weerwolven. Paul Van Loon deed met "Vampier in de school" zijn intrede en bezorgde me onaangenaam veel slapeloze nachten.

Ik was ondertussen twaalf en maakte de overstap van de kleine naar de grote school. In de Latijnse ging er heel wat aandacht uit naar de oude Griekse en Romeinse cultuur. Het spreekt dan ook voor zich dat ik me als ontluikende puber met een voorliefde voor het betere griezelverhaal aangetrokken voelde tot de wereld van de Griekse mythen en sagen. Het was Anthony Horowitz die me met "De Honden van Aktaioon" gewillig over de Styx gidste. Niet zoveel later deed ik een tweede geweldige ontdekking. Ed Franck had het aangedurfd om de akeligste verhalen van Edgar Allan Poe in een Nederlandse jeugdvertaling te gieten. De suspens en de  gruwel waarop ik in "De put en de slinger" stootte, deed het werk van Paul Van Loon terstond verbleken. Toen ik in de boekenkast van mijn ouders een omnibus van Edgar Allan Poe aantrof, besloot ik me aan het origineel te wagen. Het echte werk ging op dat moment mijn petje nog te boven, maar mijn 14-jarig boerenverstand kwam wel tot een nieuw besef: de grote boekenkast was niet langer verboden terrein.

In de tweede en de derde graad werd lezen jammer genoeg een verplichting. Ik had altijd graag gelezen, maar hield ervan zelf mijn lectuur uit te kiezen. Versta me niet verkeerd. De door school opgelegde boeken waren niet altijd slecht. Ik herinner me amusante passages in "Het verlangen" van Hugo Claus en "Blauwe maandagen" van Arnon Grunberg, maar doorgaans kregen we moraliserende jeugdromannetjes met thema's als pesten op school voorgeschoteld, lauwe hapjes waarop het kauwen naar pubernormen eeuwen duurde. Van de literatuur die ik toentertijd op school aangeboden kreeg is er me niet veel bijgebleven, al zal je me soms wel Elsschot horen citeren. Ere wie ere toekomt.

De zeldzame boeken die ik van mijn veertiende tot mijn zeventiende zelf besloot te lezen, zijn me wel bijgebleven. Zo achtte ik op een gegeven ogenblik in het derde middelbaar de tijd rijp om Consciences "De leeuw van Vlaanderen" te lezen. Ik heb het boek alle mogelijke verwensingen toegeslingerd en in mijn donkerste momenten zag ik me het onding door het raam de natgeregende straat op keilen. Maar het boek kwam uit de bibliotheek en "tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren". Op vakantie nam ik boeken mee uit mijn ouders hun boekenkast. Ik herinner me vooral "Z17" van Jef Geeraerts en "Morgenrood" van Stefan van den Broeck, titels die niet meteen uitblonken vanwege hun poëtische klasse, maar waarin de auteurs niet keken op een erotische scene meer of minder. Daar had ik als zestienjarige uiteraard geen enkel probleem mee.

Mijn eerste echte literaire aha-erlebnis beleefde ik op mijn negentiende. Een vriend had me "De Meester en Margarita" van Michail Boelgakov aangeraden. De roman, die zich afspeelt in het  Moskou van de jaren '30, toonde mij wat literatuur echt kan zijn. Hij is geschreven in een uitdagend proza, uitermate grappig en bevreemdend en hij houdt de toenmalige Sovjetmaatschappij, en dan vooral de culturele elite, een genadeloze spiegel voor. "De Meester en Margarita" zorgde ervoor dat mijn interesse in wereldliteratuur geprikkeld werd en tijdens de jaren die volgden kocht ik boeken als "Misdaad en straf" van Dostojewski, "Het proces" van Franz Kafka en "Elementaire deeltjes" van Michel Houellebecq. De eerlijkheid gebiedt me wel te zeggen dat ik daarvan alleen de laatste heb uitgelezen.

De laatste jaren heb ik me niet meer gewaagd aan de klassiekers die "iedereen gelezen moet  hebben". Ik geniet net zoveel van het ritme van Dimitri Verhulst en de rake observaties van Herman Koch. Ik lees ook meer en meer non-fictie. Vooral mijn interesse in de Amerikaanse politiek en (rock)cultuur maakte dat ik boeken zoals "The Party is over" van Mike Lofgren en "The Dirt", de autobiografie van rockgroep Mötley Crüe, aanschafte.

Nu ik mijn eigen leesgeschiedenis eens deftig onder de loep heb genomen, meen ik te kunnen concluderen dat ik over een uitgebreide literaire competentie beschik. Ik heb interesse in wereldliteratuur en lees romans met een algemene, literaire en historische voorkennis die me in staat stelt ze goed te begrijpen. Ik zal niet gauw boekenclubdiscussies voeren met anderen, maar ik merk wel dat ik het voor mijn eigen intellectuele gemoedsrust fijn vind om een verhaal, personages of ruimtes te kaderen in hun culturele en historische context. Het komende jaar zal ik nog heel wat mogen lezen. "Mogen", want ik doe het graag, al vanaf die ene avond dat een woordje aan drie letters genoeg had om mijn kleine wereld te openen.